Ondervoeding treedt op wanneer de voedselinname niet toereikend is om de behoeften van het lichaam te dekken en dit onevenwicht leidt tot weefselverlies, vooral ter hoogte van de spieren. Bij ouderen gaat ondervoeding gepaard met toegenomen afhankelijkheidsproblemen, infecties, stapproblemen, valpartijen, fracturen en doorligwonden... die de levenskwaliteit aantasten en toegenomen medische kosten met zich mee brengen. Bij 70-plussers is de prevalentie 4 tot 10 procent bij mensen die thuis wonen en stijgt dit aandeel bij mensen die in een instelling verblijven en loopt zelfs op tot 30 à 70 procent bij oudere gehospitaliseerde patiënten.

Waarom?

Veroudering gaat gepaard met fysiologische veranderingen die de voedselinname kunnen verstoren: de smaakdrempel vervaagt met de tijd of door het innemen van bepaalde geneesmiddelen, het maagslijmvlies atrofieert waardoor de zoutzuur daalt wat leidt tot een vertraagde maaglediging, de secretie van enzymen door de dunne darm en pancreas neemt af en het voedsel wordt minder goed opgenomen, de vertraagde darmtransit is verantwoordelijk voor stase, constipatie en microbiële proliferatie.

Het metabolisme wijzigt waarbij het katabolisme toeneemt; bij fysieke activiteit zouden de behoeften van een bejaarde persoon ongeveer 20 procent hoger liggen dan bij een jongere persoon. Daar bovenop komt de slechte toestand van het gebit dat omwille van de kostprijs van tandheelkundige zorg niet altijd goed wordt onderhouden. Bovendien komt anorexia vaker voor in deze leeftijdsgroep als gevolg van een verminderde activiteit van de neuromediatoren die de eetlust stimuleren.

Daarbij komen dan nog eens dat omgevingsfactoren zoals eenzaamheid, een daling van het inkomen die soms tot depressie leidt, de toename van bepaalde pathologieën en polymedicatie.

Kortom, de oorzaken zijn talrijk en vergen de nodige waakzaamheid!

Wanneer spreken we van 'ondervoeding'?

Een korte ondervraging kan het probleem al identificeren en recente veranderingen aan het licht brengen. Heeft de persoon een goede eetlust? Slaat hij of zij maaltijden over? Ontbreken er bepaalde voedingsmiddelen zoals bijvoorbeeld vlees? Wordt er 's avonds voldoende gegeten?

De meer objectieve meting van eenvoudige voedingsmarkers laat toe de diagnose te stellen. Ongewild gewichtsverlies is een eerste aanwijzing. We hebben het over ondervoeding wanneer de patiënt 5 procent van zijn gewicht in 1 maand of meer dan 10 procent in 6 maanden heeft verloren. Een BMI van minder dan 21 is ook een criterium. En ten slotte maakt de meting van de albuminemie het mogelijk om na te gaan of de ondervoeding enkel toe te schrijven is aan een te beperkte voedselinname of gepaard gaat met een inflammatoir syndroom of hyperkatabolisme.

Hoe is dit te voorkomen?

De hele oudere bevolking zou dieetadvies moeten krijgen. Eerst en vooral moeten bepaalde risicofactoren worden gecorrigeerd door een technische of menselijke hulp bij het eten, moeten de medische behandeling en de pathologieën opnieuw worden geëvalueerd en, indien nodig, moet de nodige mondzorg worden verleend. Het is wenselijk een matige fysieke activiteit te behouden en het is noodzakelijk om het gewicht regelmatig te controleren.

Bovendien loopt de oudere bevolking een risico op tekorten in bepaalde micro -nutriënten, voornamelijk vitaminen van de B-groep, vitamine C, vitamine D, calcium en selenium en dit risico is nog groter bij ouderen die in een instelling wonen. Afgezien van eventuele tekorten, is het niet nodig om ouderen extra micronutriënten boven de ADH te geven.

Omdat het gebruik van eiwitten op het spijsverteringsniveau toeneemt met de leeftijd ten koste van de opname ervan door de spieren en het anabolisme ter hoogte van de spieren daalt, wordt er onderzoek gedaan naar de inname van extra eiwitten. Maar gewoon de eiwitinname verhogen tot meer dan 1 tot 1,2 g/kg/dag versnelt alleen de eiwitomzetting en niet de eiwitsynthese en heeft een nadelige invloed op de nieren. Snel verteerbare eiwitten zoals wei-eiwitten zouden ook kunnen worden gebruikt omdat ze een aminozuurpiek veroorzaken die de eiwitsynthese zou kunnen stimuleren, maar dit moet nog worden bewezen. Een piste die blijkbaar wel goede resultaten zou geven is om 80 procent van de eiwitinname tijdens de lunch te voorzien in plaats van deze over de dag te spreiden.

Welke behandeling?

De aanpak zal afhankelijk zijn van de ernst van de ondervoeding, de spontane voedselinname en de mate waarin de patiënt zelfstandig kan eten (dementie, slikstoornissen...)

In de mate van het mogelijke is het beter om te focussen op oraal voedingsmanagement. Dit kan volgens verschillende regels. Eerst en vooral moeten de voedingsaanbevelingen voor ouderen worden gevolgd, met name voldoende vaak verschillende voedingsstoffen gebruiken (vlees, vis, eieren: 2keer per dag), 3 tot 4 dagelijkse porties zuivelproducten, 5 porties groenten en fruit, brood of zetmeelrijk voedsel bij elke maaltijd...

Ook het aantal maaltijden moet voldoende zijn: respecteer de 3 hoofdmaaltijden en bied gedurende de dag tussendoortjes aan. Daarnaast moet de voorkeur gaan naar energierijke voedingsmiddelen en moeten de voorkeuren van de persoon worden gerespecteerd om zijn eetlust te bevorderen.

Wanneer deze maatregelen niet volstaan of de ernst van de ondervoeding dit rechtvaardigt, moet een verrijking van het dieet worden overwogen om de energie- en ei - witinname te verhogen door aan de maaltijden proteïnen of melkpoeder, geraspte kaas, boter, olie... toe te voegen.

Het gebruik van orale voedingssupplementen kan ook helpen, maar er moet voor worden gezorgd dat ze de eetlust van de persoon niet verminderen, dat ze het dieet aanvullen en de maaltijden niet vervangen. Ze worden dus als extra tussendoortje gegeven. In geval van slikstoornissen, moet hun textuur worden aangepast door bijvoorbeeld te kiezen voor crèmes.

Het gewicht van een patiënt die thuis woont, moet 1 maand na het instellen van de dieetmaatregelen worden gecontroleerd en vervolgens om de 3 maanden.

Enterale voeding wordt enkel toegepast wanneer het probleem niet door oraal voedingsmanagement kan worden opgelost, of bij ernstige slikstoornissen, of bij ernstige ondervoeding en een zeer geringe voedsel - inname.

Ondervoeding treedt op wanneer de voedselinname niet toereikend is om de behoeften van het lichaam te dekken en dit onevenwicht leidt tot weefselverlies, vooral ter hoogte van de spieren. Bij ouderen gaat ondervoeding gepaard met toegenomen afhankelijkheidsproblemen, infecties, stapproblemen, valpartijen, fracturen en doorligwonden... die de levenskwaliteit aantasten en toegenomen medische kosten met zich mee brengen. Bij 70-plussers is de prevalentie 4 tot 10 procent bij mensen die thuis wonen en stijgt dit aandeel bij mensen die in een instelling verblijven en loopt zelfs op tot 30 à 70 procent bij oudere gehospitaliseerde patiënten.Veroudering gaat gepaard met fysiologische veranderingen die de voedselinname kunnen verstoren: de smaakdrempel vervaagt met de tijd of door het innemen van bepaalde geneesmiddelen, het maagslijmvlies atrofieert waardoor de zoutzuur daalt wat leidt tot een vertraagde maaglediging, de secretie van enzymen door de dunne darm en pancreas neemt af en het voedsel wordt minder goed opgenomen, de vertraagde darmtransit is verantwoordelijk voor stase, constipatie en microbiële proliferatie.Het metabolisme wijzigt waarbij het katabolisme toeneemt; bij fysieke activiteit zouden de behoeften van een bejaarde persoon ongeveer 20 procent hoger liggen dan bij een jongere persoon. Daar bovenop komt de slechte toestand van het gebit dat omwille van de kostprijs van tandheelkundige zorg niet altijd goed wordt onderhouden. Bovendien komt anorexia vaker voor in deze leeftijdsgroep als gevolg van een verminderde activiteit van de neuromediatoren die de eetlust stimuleren.Daarbij komen dan nog eens dat omgevingsfactoren zoals eenzaamheid, een daling van het inkomen die soms tot depressie leidt, de toename van bepaalde pathologieën en polymedicatie.Kortom, de oorzaken zijn talrijk en vergen de nodige waakzaamheid!Een korte ondervraging kan het probleem al identificeren en recente veranderingen aan het licht brengen. Heeft de persoon een goede eetlust? Slaat hij of zij maaltijden over? Ontbreken er bepaalde voedingsmiddelen zoals bijvoorbeeld vlees? Wordt er 's avonds voldoende gegeten?De meer objectieve meting van eenvoudige voedingsmarkers laat toe de diagnose te stellen. Ongewild gewichtsverlies is een eerste aanwijzing. We hebben het over ondervoeding wanneer de patiënt 5 procent van zijn gewicht in 1 maand of meer dan 10 procent in 6 maanden heeft verloren. Een BMI van minder dan 21 is ook een criterium. En ten slotte maakt de meting van de albuminemie het mogelijk om na te gaan of de ondervoeding enkel toe te schrijven is aan een te beperkte voedselinname of gepaard gaat met een inflammatoir syndroom of hyperkatabolisme.De hele oudere bevolking zou dieetadvies moeten krijgen. Eerst en vooral moeten bepaalde risicofactoren worden gecorrigeerd door een technische of menselijke hulp bij het eten, moeten de medische behandeling en de pathologieën opnieuw worden geëvalueerd en, indien nodig, moet de nodige mondzorg worden verleend. Het is wenselijk een matige fysieke activiteit te behouden en het is noodzakelijk om het gewicht regelmatig te controleren.Bovendien loopt de oudere bevolking een risico op tekorten in bepaalde micro -nutriënten, voornamelijk vitaminen van de B-groep, vitamine C, vitamine D, calcium en selenium en dit risico is nog groter bij ouderen die in een instelling wonen. Afgezien van eventuele tekorten, is het niet nodig om ouderen extra micronutriënten boven de ADH te geven.Omdat het gebruik van eiwitten op het spijsverteringsniveau toeneemt met de leeftijd ten koste van de opname ervan door de spieren en het anabolisme ter hoogte van de spieren daalt, wordt er onderzoek gedaan naar de inname van extra eiwitten. Maar gewoon de eiwitinname verhogen tot meer dan 1 tot 1,2 g/kg/dag versnelt alleen de eiwitomzetting en niet de eiwitsynthese en heeft een nadelige invloed op de nieren. Snel verteerbare eiwitten zoals wei-eiwitten zouden ook kunnen worden gebruikt omdat ze een aminozuurpiek veroorzaken die de eiwitsynthese zou kunnen stimuleren, maar dit moet nog worden bewezen. Een piste die blijkbaar wel goede resultaten zou geven is om 80 procent van de eiwitinname tijdens de lunch te voorzien in plaats van deze over de dag te spreiden.De aanpak zal afhankelijk zijn van de ernst van de ondervoeding, de spontane voedselinname en de mate waarin de patiënt zelfstandig kan eten (dementie, slikstoornissen...)In de mate van het mogelijke is het beter om te focussen op oraal voedingsmanagement. Dit kan volgens verschillende regels. Eerst en vooral moeten de voedingsaanbevelingen voor ouderen worden gevolgd, met name voldoende vaak verschillende voedingsstoffen gebruiken (vlees, vis, eieren: 2keer per dag), 3 tot 4 dagelijkse porties zuivelproducten, 5 porties groenten en fruit, brood of zetmeelrijk voedsel bij elke maaltijd...Ook het aantal maaltijden moet voldoende zijn: respecteer de 3 hoofdmaaltijden en bied gedurende de dag tussendoortjes aan. Daarnaast moet de voorkeur gaan naar energierijke voedingsmiddelen en moeten de voorkeuren van de persoon worden gerespecteerd om zijn eetlust te bevorderen.Wanneer deze maatregelen niet volstaan of de ernst van de ondervoeding dit rechtvaardigt, moet een verrijking van het dieet worden overwogen om de energie- en ei - witinname te verhogen door aan de maaltijden proteïnen of melkpoeder, geraspte kaas, boter, olie... toe te voegen.Het gebruik van orale voedingssupplementen kan ook helpen, maar er moet voor worden gezorgd dat ze de eetlust van de persoon niet verminderen, dat ze het dieet aanvullen en de maaltijden niet vervangen. Ze worden dus als extra tussendoortje gegeven. In geval van slikstoornissen, moet hun textuur worden aangepast door bijvoorbeeld te kiezen voor crèmes.Het gewicht van een patiënt die thuis woont, moet 1 maand na het instellen van de dieetmaatregelen worden gecontroleerd en vervolgens om de 3 maanden.Enterale voeding wordt enkel toegepast wanneer het probleem niet door oraal voedingsmanagement kan worden opgelost, of bij ernstige slikstoornissen, of bij ernstige ondervoeding en een zeer geringe voedsel - inname.