...

Functionele dyspepsie is een aandoening waarbij de patiënt klaagt van vroegtijdige verzadiging tijdens de maaltijd, of een hinderlijk volheidsgevoel en zelfs pijn in de bovenbuik na de maaltijd.Aanvullend onderzoek brengt geen organische afwijkingen aan het licht. De diagnose wordt gesteld op basis van symptoomcriteria, zoals de Rome IV-criteria, samen met (onder andere) een gastroscopie die geen verklaring voor de klachten biedt. De ziekte kent een prevalentie van 15% in de algemene bevolking. "Er bestaat geen goede behandeling", geeft prof. Tim Vanuytsel aan. "Vandaar dat het TARGID-labo (*) van de KU Leuven flink wat tijd en energie in deze problematiek steekt."De meest voorgeschreven geneesmiddelen bij functionele dyspepsie zijn tot op heden de protonpompinhibitoren (PPI's). "Bij een aantal patiënten lijkt dat doeltreffend, maar er zijn de laatste jaren wel wat vragen gerezen rond de veiligheid van die behandeling op langere termijn", zo beweert de Leuvense onderzoeker."We moeten de gegevens echter zorgvuldig interpreteren. De literatuur meldt correlaties tussen PPI-gebruik en bepaalde gezondheidsuitkomsten, maar voor de meeste daarvan is er geen causaal verband aangetoond. Dat geldt bijvoorbeeld voor maagcarcinoom, osteoporose of dementie. Duidelijk is wel dat een langdurige behandeling met een PPI het risico op gastro-enteritis en bacteriële overgroei doet toenemen. De verstoring van de flora in de dunne en de dikke darm kan op termijn klachten veroorzaken en nadelig zijn voor de patiënt. Er blijven nog veel vragen onbeantwoord, maar we brengen momenteel met ons labo het effect van zuurremmende medicatie op de darm in kaart."Daaruit komen niet alleen ongunstige effecten naar voren: "Bij patiënten met functio nele dyspepsie vinden we in de darm afwijkingen die wijzen op een laaggradige ontsteking, met een verhoogd aantal eosinofielen. Behandeling met een PPI doet bij een aantal patiënten die celpopulatie slinken en de symptomen verbeteren.""Bij andere patiënten treedt dit gunstige effect echter niet op, of verslechtert de situatie zelfs. We denken dat het verschil tussen beide groepen gerelateerd is aan de reactie van de darmflora op de PPI-behandeling. Bij patiënten die goed op de behandeling reageren zou de darmflora niet door de PPI beïnvloed worden, of althans niet op een manier die een gunstig behandelingseffect in de weg staat. Afwezigheid van een goede behandelingsrespons zou andersom te maken kunnen hebben met een ongunstige evolutie van de darmflora onder invloed van de PPI."Bestaat er voor die tweede groep patiënten een behandelingsalternatief? "In ons volgende onderzoek gaan we kijken wat we kunnen bereiken met probiotica", vervolgt Tim Vanuytsel."Een krachtig argument hiervoor wordt aangeleverd door een Australisch onderzoek, waaruit blijkt dat patiënten met functionele dyspepsie een afwijkend darmmicrobioom hebben, net zoals dat het geval is bij prikkelbaredarmsyndroom. De situatie is minder duidelijk voor functionele dyspepsie dan voor prikkelbaredarmsyndroom, en we weten nog niet precies wat er aan de hand is. Maar ook dat wordt onderzocht, binnen ons labo en elders. Hoe dan ook hopen we om met probiotica ofwel rechtstreeks het microbioom te herstellen bij patiënten met functionele dyspepsie, ofwel de ongunstige verstoring van het microbioom door PPI te kunnen corrigeren, zodat de PPI-behandeling alsnog een positieve uitkomst krijgt."Binnen de context van deze gegevens blijkt er dus een dubbel verband te bestaan tussen functionele dyspepsie en het microbioom van de darm. Enerzijds lijkt het erop dat een afwijkend microbioom kan bijdragen tot het ontstaan van functionele dyspepsie. Anderzijds is de oorspronkelijke samenstelling van het microbioom mogelijk bepalend voor de respons van de klachten op de behandeling met een PPI. "We evolueren naar een geneeskunde waarbij de samenstelling van het microbioom bepaalt of een specifieke therapie voor iemand nuttig kan zijn", concludeert prof. Vanuytse