...

Bij de lancering van de overheidswebsite www.stressburnout.belgie.be in mei 2019 gaf het persbericht van toenmalig minister van Volksgezondheid Maggie De Block al toe dat het niet zo eenvoudig is om de prevalentie van burn-out in percentages uit te drukken en om op basis daarvan vanuit de overheid een plan van aanpak voor te leggen, vooral naar preventie toe. Meten is weten, maar bij burn-out is dat niet zo evident. Maar nog in 2019 komt een onderzoeksgroep van de KU Leuven met de resultaten van een eigen studie naar burn-out op Vlaamse bodem. "Van de werkende bevolking in Vlaanderen heeft ruim 7% burn-outklachten en nog eens 9% zit in de gevarenzone. In totaal zijn dat 460.000 werknemers", klinkt het. Een pak meer dan de cijfers van de overheid. Vanwaar die grote verschillen in cijfers? Het persbericht licht een deel van de sluier op, want over de definitie van een burn- out is niet iedereen het eens. De grote Belgische studie naar burn-out, die als bron diende voor het hoofdartikel van dit dossier, had als doel om een methode uit te werken om die prevalentie in kaart te brengen. In grote lijnen zijn de auteurs het er over eens dat men bij prevalentie enerzijds rekening moet houden met het klinische oordeel van de artsen, maar anderzijds ook met de klachten die bij zelfrapportage aan het licht komen. De combinatie van beide diagnostische instrumenten zouden tot een 'diagnose' moeten komen, maar in de praktijk bleek dat toch moeilijker te zijn dan gedacht, om nog maar te zwijgen van de beperkingen, vooral die bij zelfrapportage. In bovenvermelde studie moesten de auteurs, ondanks hun eigen voorstellen van diagnostische tools, met bijna het schaamrood op de wangen toegeven dat ze de prevalentie van burn-out in België zelf niet konden berekenen...