...

Wie geen plannen smeedt om met zijn viervoeter te reizen, is als baasje wettelijk niet verplicht om zijn huisdier te laten vaccineren. Toch ligt de vaccinatiegraad van katten en honden in ons land best wel hoog. "Een prima zaak", weten Jo Leroy en Lies Jordaens. "De meeste baasjes zijn zich de voorbije jaren bewust geworden van het belang van vaccinaties voor de gezondheid van hun dier en die van de volledige honden- en kattenpopulatie. Daardoor zien we vandaag in West-Europese landen bijvoorbeeld nauwelijks nog gevallen van hondenziekte (ziekte van Carré) opduiken. Als er zich al zieke dieren aanmelden, zijn die doorgaans afkomstig uit landen van buiten West-Europa met een povere vaccinatiegraad." Geen garanties De gezondheid van het dier staat bij elke vaccinatie voorop. "Een zieke hond of kat mag zeker niet ingeënt worden, omdat dit het immuunsysteem nog meer onder druk zet. Bij huisdieren worden vooral levende vaccins toegediend, en die vereisen een afweersysteem in topvorm." Geen enkel vaccin biedt een sluitende garantie tegen infecties en de ontwikkeling van symptomen. "Virussen kunnen elk jaar muteren, waardoor de infectie zelfs bij ingeënte dieren toch kan doorbreken. In de meeste gevallen is dat dier wel beter gewapend dan zijn niet gevaccineerde soortgenoten. Het effectief ziek worden is het resultaat van een balans tussen de graad van afweer bij de gastheer en de infectiedruk. Bij een hele hoge infectiedruk kan die balans toch doorslaan richting klinische symptomen. Het vaccineren doet de balans in de andere richting doorslaan, namelijk in het voordeel van de afweer." Hond Het courantste vaccinatieschema dat aanbevolen is voor alle honden, ongeacht ras of leefomgeving, voorziet in inentingen op 6, 9 en 12 weken. Op 6 weken krijgen puppy's de eerste lading antigenen toegediend. Dat gebeurt tegen de ziekte van Carré en tegen het parvovirus (in de volksmond bekend als kattenziekte). Vooral jonge honden blijken erg gevoelig voor hondenziekte. Het begint vaak met symptomen zoals oog- en neusuitvloeiing in combinatie met koorts. Het parvovirus kenmerkt zich door koorts en braken, gevolgd door diarree en kan bij jonge dieren ook de hartspier aantasten. Grotere cocktail "Vanaf 9 weken is het immuunsysteem van de puppy's klaar om een grotere cocktail antigenen te verwerken. De vaccins zorgen ervoor dat het afweersysteem van de dieren geprogrammeerd raakt tegen deze virussen. In geval van besmetting met een 'wild' virus, hebben ze zo een noodplan klaar om de infectie snel te bestrijden", zegt Jo Leroy. Naast een boostervaccin tegen honden-en kattenziekte, bevat de cocktail die op 9 weken wordt toegediend antigenen tegen het para-influenzavirus. Dit is een van de virussen die tot kennelhoest kunnen leiden. Ten slotte wordt ook ingeënt tegen de besmettelijke leverziekte HCC en leptospirose ( rattenziekte). Op 12 weken ontvangen de jonge dieren een boosterinjectie met alle vorige antigenen. "Vanaf dan is de doorsneehond een jaar lang beschermd." Extra bescherming? Voor honden die kennels, hondenpensions of -scholen frequenteren, gelden vaak strengere vaccinatievoorschriften, zoals aparte inentingen tegen het para-influenzavirus type 2 en de bacteriële infectie Bordetella bronchiseptica. "Dat kan via een neusspray of via injecties. Die laatste zijn goedkoper maar moeten herhaald worden. De neusspray is efficiënter want hij beschermt het dier al na minimum 72 uur en is een jaar lang werkzaam." Voor sommige rassen zijn bepaalde vaccinaties dan weer overbodig, omdat het risico op besmetting heel miniem is. "De leefomgeving en de levensgewoonten van de hond, vaak bepaald door het ras, maken bepaalde vaccinaties minder of juist meer noodzakelijk. Leptospirose is hiervan een goed voorbeeld. Deze bacterie verspreidt zich via urine van besmette ratten. Het treft daardoor eerder honden die veel buiten zijn, van beken en plassen drinken en op ratten jagen." Maternale antistoffen Te laat vaccineren kan het dier schaden maar wie te vroeg in actie schiet, is er ook aan voor de moeite. "Voor zes weken wordt het immuunsysteem van zo'n puppy meestal nog gedirigeerd door maternale antistoffen. Het immuunsysteem zal daardoor niet adequaat reageren op het vaccin, waardoor de inenting zijn effect mist." Kat De gemiddelde kat ontvangt zijn vaccins op 9 en 12 weken. De immuniteit die kittens via de moeder meekrijgen, werkt iets langer door dan bij honden. In geval van hoge infectiedruk, zoals in een dierenasiel, kunnen de dieren wel al vanaf 4 weken ingeënt worden met bepaalde types vaccin. De eerste vaccinaties gebeuren tegen het parvovirus en de niesziekte, veroorzaakt door een herpes- en een calicivirus en een zogenaamde chlamydia. Op 12 weken volgt nog een boostervaccin, waarna de poezen een jaar lang beschermd zijn. Zwerfkatten Andere nuttige inentingen zijn die tegen kattenleucose (leukemie of FeLV). Een erg resistent retrovirus, dat de afweer van de dieren uitschakelt, ligt aan de basis van deze dodelijke ziekte. Dit vaccin, dat jaarlijks moet herhaald worden, is niet standaard maar wel noodzakelijk voor dieren die zich ophouden in buurten waar veel zwerfkatten rondhangen. Dit virus wordt overgedragen via alle lichaamsvochten, dus onder meer via vecht- en bijtwonden en seksueel contact. Tegen die andere dodelijke immunodeficiëntieziekte, kattenaids (FIV), bestaat tot nog toe geen vaccin. Het vaccin tegen Feline infectieuze peritonitis ( FIP), verantwoordelijk voor de ontsteking van organen, is lang niet voor alle katten interessant. "Ik geef het zelf zelden omdat dit vaccin niet aanslaat bij katten die al met dit virus in contact kwamen. Volgens onderzoek is dat het geval voor de meerderheid van de katten. Dit virus, dat een mutatie is van een minder schadelijk darmvirus, circuleert immers frequent", aldus Lies Jordaens.