...

Bij vitamine C-tekort denken we vooral aan scheurbuik, een vreselijke ziekte die ravage heeft aangericht bij zeelieden ten tijde van de grote ontdekkingstochten. Maar scheurbuik bestaat al veel langer. Eén van de eerste beschrijvingen is van de hand van Hippocrates (4de eeuw voor Christus). Ook Plinius heeft het erover: hij spreekt van een ziekte met een 'stinkende mond', die ravage aanricht in de troepen van de Romeinse keizer Germanicus (1ste eeuw na Christus). De ziekte werd vaak gezien tijdens perioden van hongersnood tijdens lange belegeringen of lange reizen n slechte omstandigheden, maar de oorzaak van de ziekte was niet bekend. Scheurbuik heeft vooral van de 15de tot de 20ste eeuw ravage aangericht bij zeelieden, vooral in de tijd van de lange zeiltochten. Tijdens de tocht van Vasco de Gama bijvoorbeeld in 1497 rond kaap De Goede Hoop is de ziekte opgetreden na 12-15 weken. In 11 maanden is driekwart van de 160 bemanningsleden eraan bezweken. Scheurbuik was dus een zeer geduchte ziekte. Na twee à drie maanden op zee verschenen de eerste symptomen: vermoeidheid, lethargie, vermagering, geen eetlust, pijnlijke gewrichten, zwelling van armen en benen. De huid was uiterst bleek en de minste druk veroorzaakte blauwe plekken. Daarna begon het tandvlees te bloeden, de adem stonk, de tanden kwamen los en vielen uit. De vermoeidheid nam toe, ook de bloedingen in het slijmvlies en de huid namen toe, de zieken werden cachectisch en stierven door bloedingen. Vrij snel werd een verband gelegd tussen een tekort aan vers fruit en groenten en scheurbuik. In 1747 heeft James Lind, een Schotse arts, ontdekt dat scheurbuik kon worden behandeld met citroen- en appelsiensap. In 1795 heeft Gilbert Blane, chirurg bij de Royal Navy, dagelijkse inname van citroensap aangevuld met 10% alcohol (voor een betere bewaring) opgelegd om scheurbuik in de Royal Navy te voorkomen, waardoor die een stapje voor had op haar vijanden. De Fransen hebben de therapeutische eigenschappen van citroensap pas 60 jaar later ontdekt. Pas in het begin van de 20ste eeuw hebben meerdere vorsers het begrip vitamine geïntroduceerd. In 1907 zijn twee Noorse wetenschappers, Axel Holst en Theodor Frölich, erin geslaagd experimenteel scheurbuik te veroorzaken bij cavia's door ze geen verse groenten te geven. Zonder dat ze het wisten, hadden ze de juiste proefdieren gekozen, want in tegenstelling tot ratten kunnen cavia's (net zoals apen en de mens) vitamine C niet synthetiseren. Na de eerste wereldoorlog heeft de Hongaarse wetenschapper Albert Szent-Györgyi de cellulaire ademhaling en oxidatieverschijnselen onderzocht. Hij heeft een antioxiderend middel geïsoleerd uit citroensap, dat hij hexuronzuur noemde. Na 1930 heeft hij met de chemicus Joseph Svirbely een experiment gedaan op cavia's met scorbuut, waarbij hij heeft aangetoond dat hexuronzuur scheurbuik tegenging. Hij gaf het dan een andere naam: ascorbinezuur, vitamine C. Het was echter moeilijk vitamine C te isoleren uit citrusvruchten gezien het suikergehalte. In 1934 is Szent-Györgyi erin geslaagd zuiver ascorbinezuur te produceren uitgaande van rode peper. Daarvoor heeft hij in 1937 de Nobelprijs geneeskunde gekregen. De firma Hoffmann-La Roche is vitamine C dan in de handel gaan brengen onder de naam Redoxon. Nu wordt vitamine C overal in de voedingsindustrie gebruikt als antioxidant en aanzurend middel onder de naam E300. Warmte, blootstelling aan lucht, uitdroging en zouten breken vitamine C af. Vitamine C is echter wel bestand tegen invriezen. Ook stoomkoken onder hoge druk beperkt het verlies van vitamine C. In tegenstelling tot de mens, de grote apen, cavia's en bepaalde soorten vleermuizen produceren de meeste gewervelde dieren vitamine C in grote hoeveelheid, vooral in de lever. Dat verklaart waarom Inuit, die geen verse groenten eten, maar wel veel rauw vlees, gespaard blijven van scheurbuik. Vitamine C-tekort veroorzaakt afwijkingen van de vorming van collageen. Bij de synthese van collageen is het enzym prolinehydroxylase vereist, dat het molecuul stabiliseert. Dat enzym heeft ferro-ionen nodig om te kunnen werken. In afwezigheid van vitamine C worden ferro-ionen geoxideerd tot ferri-ionen en wordt het enzym geïnactiveerd. Door de instabiliteit van collageen worden alle weefsels fragiel. Scheurbuik is een ziekte van het bindweefsel, wat de verschillende symptomen ervan verklaart. Naast zijn antioxidatieve eigenschappen heeft vitamine C ook immunostimulrende eigenschappen. Vitamine C stimuleert de productie van interferon door T-lymfocyten en de activiteit van de naturalkiller- cellen. Dat verklaart waarom vitamine C de duur van een verkoudheid verkort. In lage dosering wordt vitamine C volledig geabsorbeerd. Hogere doseringen kunnen leiden tot de vorming van oxalaten. Inname van meer dan 1 g vitamine C per dag gedurende lange tijd kan de vorming van urinestenen in de hand werken. Op het einde van de 19de eeuw zijn nog gevallen van scheurbuik opgetreden bij zuigelingen in welgestelde families in Europa en de Verenigde Staten doordat moedermelk werd vervangen door koemelk die bij hoge temperatuur werd gesteriliseerd (en dus geen vitamine C meer bevatte). Echte tekorten zijn echter zeldzaam geworden. Een lage plasmaconcentratie (< 3,5 mg/l) correleert echter met een tragere heling, bloedingen, verschijnen van spatadertjes en ecchymosen, vermoeidheid, depressie en tandvleesbloedingen. Vitamine C-tekort kan ook anemie (zonder scheurbuik) veroorzaken. Vitamine C reduceert de ijzerzouten, waardoor die minder goed worden opgenomen. Er worden nog altijd gevallen van scheurbuik gezien in tijden van hongersnood en bij mensen die in zeer precaire omstandigheden leven: mensen zonder vaste verblijfplaats, geïsoleerde bejaarden, vluchtelingen... en onlangs werden nog gevallen van scheurbuik gezien in Frankrijk en Australië bij jongeren met een zeer slechte voedselhygiëne.