Het voorschrift van een apotheker voor een griepvaccin is in strijd met de wet van 1961 en dus nietig. Bovendien hangt apothekers die 'gewoonlijk' griepvaccins voorschrijven - en dus vooraf een diagnose stellen - een vervolging boven het hoofd wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde.
...
Dat is de stelling van professor em. medisch recht Herman Nys (KU Leuven). Hij reageert daarmee op de publicatie van een Koninklijk Besluit in het Staatsblad van 5 oktober. Het KB zelf dateert van 30 september 2020 (zie ook hiernaast). Door dit KB krijgen apothekers de bevoegdheid om griepvaccins voor te schrijven voor risicogroepen, zoals zwangere vrouwen en 65-plussers, en in het algemeen voor 50-65-jarigen. Het voorschrijven van een vaccin is een medische handeling. Volgens artikel 3 van de Wet betreffende de Uitoefening van de Gezondheidsberoepen (WUG, het vroegere KB nr. 78) is dit voorbehouden aan artsen. De wettelijke basis voor het nieuwe KB grijpt terug naar artikel 1 van een wet die nog dateert uit de periode dat de Hollandse wet van 1818 de uitoefening van de geneeskunde regelde. Met name de wet van 19 januari 1961. Die wet geeft de Koning de bevoegdheid personen die wettig niet bevoegd zijn de geneeskunde te beoefenen toe te laten om in uitzonderlijke omstandigheden bepaalde geneeskundige handelingen te verrichten. De wet uit 1961 is nog steeds van kracht. In deze covid-19-periode komt ze goed van pas. Niemand trekt in twijfel dat de impact van de samenloop van de pandemie met het griepseizoen op het gezondheidssysteem groot is. En dat dit een 'ramptoestand' vormt zoals bedoeld in de wet van 1961. Artikel 2 van het KB van 30 september 2020 klopt dan ook. De ramptoestand gaat gepaard met een tekort aan personeel in artsenpraktijken om de geneeskundige handelingen te stellen met het oog op de vaccinatie van risicopersonen. In dat geval voorziet de wet van 1961 dat apothekers een opleiding moeten volgen alvorens het griepvaccin te mogen voorschrijven. Artikel 4 van het KB van 30 september bepaalt inderdaad dat 'op straffe van nietigheid van het voorschrift' een apotheker het vaccin slechts mag voorschrijven als hij 'een voorafgaande opleiding heeft gevolgd' zoals bedoeld in artikel 5. Dat bewuste artikel 5 stelt dat de opleiding georganiseerd wordt door de meest representatieve organisaties van apothekers en apotheken. Maar artikel 2 van de wet van 1961 is heel duidelijk: 'de inrichtingen en centra waarin de opleiding gegeven worden, worden door de minister van Volksgezondheid georganiseerd of daartoe erkend door deze laatste'. En bovendien bepaalt artikel 2 dat 'de opleiding er wordt gegeven door geneesheren, die door de bevoegde minister aangesteld of erkend worden'. Geen van die voorwaarden, en zeker de laatste niet, worden door het KB van 30 september nageleefd. Nergens is sprake van een door een arts te geven opleiding. Daar komt nog bij dat artikel 4 van dat KB bepaalt 'dat de apotheker van rechtswege geacht wordt een opleiding te hebben gevolgd' als de patiënt behoort tot een welbepaalde risicogroep. Ook voor deze juridische fictie biedt de wet van 1961 geen rechtsgrond. Het ontwerp-KB werd niet voor advies voorgelegd aan de Raad van State wegens 'de dringende noodzakelijkheid'. Ook daarvoor kan alleen maar begrip worden opgebracht. Het Koninklijk Besluit van 30 september 2020 is op een aantal punten echter flagrant in strijd met de wet van 1961. Het voorschrift dat een apotheker op grond van dit KB aflevert, zal dus nietig zijn - wat vooral de patiënt raakt. Apothekers die 'gewoonlijk' een griepvaccin voorschrijven - en daaraan voorafgaand dus een diagnose stellen - hangt bovendien een vervolging wegens onwettige uitoefening van de geneeskunde boven het hoofd. Tenzij ook dit zou worden... gedoogd. Zoals zo vaak gebeurt met inbreuken op het KB nr. 78.